47. Er zit ook een voordeel aan de bodem van de put
'Ik breng de jongens weg en dan kom ik terug bij jou'… Ik zeg haar dat ik me zo ziek voel en zo echt niet het weekend in kan gaan. Het lijkt een eeuwigheid te duren totdat ze terugkomt. Even stel ik me voor dat ze een ongeluk krijgt en dat mijn hoop op hulp echt vervlogen is, maar dan komt ze weer binnen. Ze vraagt me of ik wil dat ze overlegt met de spoed in Emmen. Ik knik. Laat dat maar aan Daniëlla over! Voor zichzelf misschien af en toe wat terughoudend, maar als Carrewar de handdoek in de ring gooit, vangt zij hem op.
Of we in staat zijn om langs te komen? Gaan we doen. Thomas zorgt voor Floris en Jel laadt mij met mijn paardenbloemenemmer in de auto. Het is een half uur rijden en ik vind het een vreselijke rit. Maar ik voel dat de verlossing nabij is. Ik schuifel een beetje onvast, met emmer, de eerste hulp binnen. Ik voel me echt zo’n stereotype kankerpatiënt; kaal, muts op, emmer in de hand en onvast te been. Heel blij en stralend zal ik er waarschijnlijk ook niet uitgezien hebben. Het is er best druk, ik doe een inwendig schietgebedje dat we niet allemaal op volgorde bij dezelfde arts binnengeroepen gaan worden. De schuifdeuren gaan open en een verpleegkundige roept mijn naam. Gelukkig, ik mag al. We schuifelen een klein kamertje in en ik mag op een smal bedje gaan liggen. Er wordt een infuus aan mijn PICC-lijn gekoppeld en krijg meteen iets tegen de misselijkheid. Ondertussen mag ik wat vragen beantwoorden. Of ik ergens kom waar slachtvee is, of ik in aanraking met een of andere bacterie ben geweest? Ik voel me behoorlijk vaag en kan me bijna niet herinneren in welke straat ik woon. Ik hoor de vraag, maar ik lijk wel stoned zo word ik steeds afgeleid. Twee keer komt de Barkelastraat in me op, maar daar woon ik al sinds 2008 niet meer. Het lijkt een eeuwigheid te duren, maar waarschijnlijk is het in het echt niet zo lang, want Jel zegt niks en de verpleegkundige blijft me vriendelijk aan kijken. Ik vertel dat mijn jongste zoon ook gebraakt heeft donderdag op vrijdagnacht. Op mijn verzoek, belt Daniëlla mama om te vragen of ze bottenbouillon voor me wil maken, voor het herstel. Er is even verwarring, maar na de uitleg wat er aan de hand is en waar we zijn, zegt mama dat ze dat gaat doen. Daniëlla heeft via de app contact met Hendrik Jan in het theater. Hij krijgt de instructie pas na de voorstelling Robert op de hoogte te brengen.
Of we in staat zijn om langs te komen? Gaan we doen. Thomas zorgt voor Floris en Jel laadt mij met mijn paardenbloemenemmer in de auto. Het is een half uur rijden en ik vind het een vreselijke rit. Maar ik voel dat de verlossing nabij is. Ik schuifel een beetje onvast, met emmer, de eerste hulp binnen. Ik voel me echt zo’n stereotype kankerpatiënt; kaal, muts op, emmer in de hand en onvast te been. Heel blij en stralend zal ik er waarschijnlijk ook niet uitgezien hebben. Het is er best druk, ik doe een inwendig schietgebedje dat we niet allemaal op volgorde bij dezelfde arts binnengeroepen gaan worden. De schuifdeuren gaan open en een verpleegkundige roept mijn naam. Gelukkig, ik mag al. We schuifelen een klein kamertje in en ik mag op een smal bedje gaan liggen. Er wordt een infuus aan mijn PICC-lijn gekoppeld en krijg meteen iets tegen de misselijkheid. Ondertussen mag ik wat vragen beantwoorden. Of ik ergens kom waar slachtvee is, of ik in aanraking met een of andere bacterie ben geweest? Ik voel me behoorlijk vaag en kan me bijna niet herinneren in welke straat ik woon. Ik hoor de vraag, maar ik lijk wel stoned zo word ik steeds afgeleid. Twee keer komt de Barkelastraat in me op, maar daar woon ik al sinds 2008 niet meer. Het lijkt een eeuwigheid te duren, maar waarschijnlijk is het in het echt niet zo lang, want Jel zegt niks en de verpleegkundige blijft me vriendelijk aan kijken. Ik vertel dat mijn jongste zoon ook gebraakt heeft donderdag op vrijdagnacht. Op mijn verzoek, belt Daniëlla mama om te vragen of ze bottenbouillon voor me wil maken, voor het herstel. Er is even verwarring, maar na de uitleg wat er aan de hand is en waar we zijn, zegt mama dat ze dat gaat doen. Daniëlla heeft via de app contact met Hendrik Jan in het theater. Hij krijgt de instructie pas na de voorstelling Robert op de hoogte te brengen.
De dokter komt langs en vraag hoe ik me voel. Ik mompel dat ik betere dagen heb gehad en hij glimlacht. We gaan u wat vocht geven en iets tegen de misselijkheid en misschien mag u dan straks weer naar huis. Ik schrik ervan. Naar huis? Ik wil helemaal niet naar huis! Ik wil dat ze me in slaap brengen en dan begin juli weer wakker maken, dat is wat ik wil!
Alsof gepland om mijn wens kracht bij te zetten, braak ik nog een keer in een kartonnen bakje. Na een tijdje wachten en verschillende onderzoeken ondergaan, komt de dokter nog een keer langs. ‘We gaan u opnemen, mevrouw, dat lijkt ons voor nu het beste. Vindt u dat goed?’ Ik knik alleen maar, ik ben echt totaal gesloopt en heel blij dat ik niet naar huis gestuurd word. Er is alleen op dit moment geen bed vrij op de afdeling, dus misschien moet ik op de eerste hulp overnachten. Geeft niks, binnen is binnen, ik heb het losgelaten. Al schuiven ze me in een bezemkast.
Inmiddels is de voorstelling afgelopen. Meteen belt Robert, eerst mij en omdat ik mijn telefoon niet opneem, en meteen daarna Daniëlla. Ik hoor hem snikken aan de andere kant. Daniëlla zegt dat hij hier niks kan doen en dat ik in goede handen ben. Roos haalt de mannen zo op en dan gaan ze bij ons nog wat borrelen. Gelukkig heeft hij lieve vrienden die voor hem zorgen. Hij vraagt of ze me wil zeggen dat hij meteen morgenvroeg langs komt.
Een verpleegkundige komt vertellen dat er een kamer vrij is op de afdeling AOA, acute opname afdeling. Dat klinkt wel heel adequaat, net wat ik nodig heb. Door het braken van Floris zijn ze op hun hoede en willen ze eerst kijken of ik niks besmettelijks bij me draag. Ik moet in isolatie, ook niet erg, heerlijk rustig, daar hou ik van! Ik krijg een kamer voor mij alleen. Ik vraag of ik misschien alvast op een bed mag en dat mag. Ze gaan het voor me regelen. Als ik lekker onder een dekentje aan het infuus lig, gaat Jel naar huis en val ik in slaap. Even na middernacht rijden 2 verpleegkundigen mijn bedje naar de afdeling. Telkens als er iemand binnenkomt komt er een geel pak en een mondkapje aan te pas. Ik krijg het maar nauwelijks mee, ik doezel steeds een beetje weg. Er komt iemand bloed prikken, het is inmiddels half 2 in de nacht. Ik geef aan dat ik een PICC-lijn heb, maar ze zegt dat ze de twee keer dat ze daar uit getapt hebben geen bloedwaarden konden bepalen. Het moet toch uit een arm. Ik steek gewillig mijn rechterarm uit. Ze klopt en kijkt … licht wat feller, kijkt nog eens … zakt af naar mijn hand … steekt over naar mijn andere hand… nee toch terug naar de rechterhand … ‘ik ga het een keer proberen, vind u dat goed?’ ‘Ja hoor, ik vind het goed, auw!’ Ik heb meteen spijt dat ik zo meegaand ben. Ze gaat iemand van een andere afdeling halen, die kan beter prikken.
Daar komt de volgende binnen, ik steek weer mijn arm uit … ze kijkt … klopt … voelt … ‘mag ik even op uw voet kijken?’ (@#$%&*@) ‘ja hoor, dat mag’. ‘Ik zie hier wat’, hoor ik haar mompelen. Ik concentreer me op mijn ademhaling en stel me voor dat ik ergens anders ben. AUW! Ik hoor haar mompelen over een niet werkend vacuüm van de huls waar ze de buisjes in klikken. ‘Sorry, ik moet toch moet een keer prikken, ben ik bang. Ik zal ook een iets kleiner naaldje pakken’ … en nog een keer … AUW … ‘Nee, het stroomt niet, ik zal het er moeten uittrekken’, hoor ik haar zeggen. Terwijl het vlindernaaldje in het vat aan mijn voet bungelt, ik bijna niet adem durf te halen, roept zij door de gang naar een collega of ze een – ik ben de naam kwijt- heeft om het bloed eruit te trekken. Er roept een collega terug dat ze die van haar kwijt is, maar dat ze er eentje zal zoeken. Het lijkt een eeuwigheid te duren. Ondertussen lig ik bang te zijn dat ik beweeg en dat dat ding eruit valt en dat er weer geprikt moet worden … Vraag ik me tegelijkertijd af waarom ze, als ze twijfelt aan het niet werkende vacuüm, ze niet een ander ding heeft gepakt. Helemaal als het gaat om iemand die moeilijk te prikken is! Gelukkig het is gelukt, ze heeft het ding gevonden. ‘Oei, ik knoei bloed op uw bed’, zegt ze. Wat mij betreft mijn minste probleem, zou ik zo zeggen.
Zaterdag Het is inmiddels bijna 2 uur ’s nachts en ik ben blij dat ik eindelijk met rust gelaten word. Om 6.30 komen ze alweer controles doen en een andere zak aanhangen. Ik voel me nog steeds bagger. Als de arts zijn ronde komt doen, stelt hij voor dat ik vandaag weer naar huis mag. Dat zag ik niet aankomen! Ik geef aan dat ik nog helemaal niet kan eten en drinken en dat ik me heel slecht voel. De arts beaamt dat het misschien nog iets te vroeg is voor de terugkeer naar huis. Ik lig alleen maar te liggen, de humor is me al lang vergaan en ik voel met het uur mijn krachten afnemen. Door het vele braken is mijn slokdarm beschadigd en ik kan niks eten en drinken. Ik heb inmiddels 5 bekertjes naast mijn bed staan, bouillon, water, limonade, appelsap en optimel. De optimel is het enige waar ik van kan nippen, al het andere voelt alsof ik iets brandends door slik.
Robert en Floris komen langs in de ochtend, ze moeten beiden een mondkapje dragen. Ze zien er uit als eenden. Ik vraag naar de voorstelling en Robert vertelt dat het geweldig was. Ze hebben verschrikkelijk gelachen. Hij vertelt over de terugweg, 4 grote mannen in het autootje van Roos. Ik zie het helemaal voor me en ik glimlach. Verder komt er weinig uit mij. Robert zit naast me en houdt mijn hand vast. Meer zit er even niet in. Floris wordt wat onrustig en ik zeg dat ze best naar huis mogen gaan. Bij het afscheid tilt Floris zijn mondkapje omhoog om mij een kus te geven. Ik vind het een fantastisch gebaar!
Ik heb best dorst en lichte honger, maar weet niet helemaal wat ik het beste zou kunnen eten. Om dat ik aangeef dat ik zin heb in ananas, neemt Roos die middag ananas voor me mee. Het proeft heerlijk, maar het doorslikken is echt zo pijnlijk! Bah, wat jammer!! De frambozen die ze erbij in gestopt heeft, gaan iets beter. De gevraagde druiven die Robert zondagmiddag voor me meeneemt zijn eveneens niet weg te krijgen. Ik kan een halve druif doorslikken, de andere helft blijft voor mijn gevoel hangen en zorgt voor een drukkende pijn in mijn slokdarm die uitstraalt naar mijn schouderbladen. Ineens hoor ik in mezelf een gesprek over kwaliteit van leven en kan ik me voorstellen dat iemand niet voor een behandeling kiest. Ik voel mijn inner spark uitgaan en ben bereid om afscheid te nemen… laat de familie maar komen.
Zondag komt er een hele club doktoren aan mijn bed staan; een internist, een internist in opleiding en vandaag ook een oncoloog! ‘Nou, mevrouw, wat een toestand bent u in terecht gekomen’, begint de internist. Ik vertel over wanneer en hoe de klachten begonnen, mijn kotsende kind naast mij en de pijn bij het eten van een druif. Hij stelt voor een maagbeschermer voor te schrijven, naast de antagel die ik iedere drie uur krijg, dan zou de pijn weg moeten gaan. Ik voel interne weerstand tegen zo’n simpele oplossing als antwoord op mijn helse pijnen, maar ik ben te moe om kritische vragen te stellen. Misschien is het gewoon zo simpel. De oncoloog zegt dat we dit de volgende keer anders gaan doen. Dan krijg ik meer medicatie tegen de misselijkheid. Zo hoeft het niet nog een keer te gaan. Ik voel me gerustgesteld dat WE dit niet nog een keer zo gaan doen. Eerlijk gezegd had ik dat ook al met mezelf afgesproken.
Om 13u krijg ik mijn eerste maagbeschermer. Die middag komt Robert alleen, zonder Floris. Ik lig maar te liggen en doezel af en toe even weg en hij houdt mijn hand vast. Ik heb niet zoveel praatjes meer. Ineens zie ik combicrackers met zeezout en rozemarijn op mijn netvlies. Ik kan ze bijna proeven! Ik app Roos of ze wat voor me mee wil nemen. Robert gaat weer naar huis, ik ga nog even dutten en later die middag komt Roos met de gevraagde crackers. Die smaken echt zooooo lekker! Ook drink ik kleine slokjes bouillon. Ik voel bijna letterlijk het licht aan gaan en hoe ik met de minuut op knap. Uiteindelijk kunnen we een fijn gesprek voeren met zelfs hele verhalen, inclusief humor, van mijn kant. Ook de verpleging valt het op dat ik helderder uit mijn ogen krijg. Roos blijft lekker lang en we delen mijn warme maaltijd en het zondagse toetje. Die nacht slaap ik best goed.
Maandag zet de stijgende lijn, gelukkig, door. De arts aan mijn bed stelt voor dat ik morgen naar huis mag, maar ik doe een tegenvoorstel. Ik zou graag vandaag naar huis willen. Hij kijkt naar mijn infuus en geeft aan dat dat alleen kan als het infuus meteen stil gezet wordt en ik genoeg zelf kan eten en drinken. Ik heb mijn stip op de horizon; eten en drinken. Gaan we doen! Dit stelt nog niet zoveel voor omdat ik al 4 dagen niet eet en drink, maar ik eet en drink de hele tijd kleine beetjes en dit gaat goed. Ik ben blij!
Kijk, dat is het voordeel van het verblijf op de bodem van de put; het kan alleen maar beter worden... Je hoeft alleen omhoog te kijken, daar is het licht.
Vorige: 46. Gelukkig is mijn haar er al af
Volgende: 48. De stijgende lijn zet door